Een ongeluk zit in een klein hoekje. Voor je het weet lig je naast je fiets, en vervolgens in het ziekenhuis. Dat overkomt wielrenners en mountainbikers opvallend vaak, en steeds vaker bovendien. Hoe komt dat? En hoe voorkom je het? Een diepe duik in de ongevalsstatistieken.
Tekst: Berry Overvelde
Afzink, brede weg, hoge snelheid. Heel hoge snelheid: 80 kilometer per uur, als het niet meer is. En dat in een stiknerveuze groep, het volgende smalle klimmetje komt eraan. Daar móet je vooraan zitten. Zo verandert deze Vlaamse voorjaarskoers in een oud-Hollands potje stoelendans op de openbare weg. Waar je bij die kinderfeestjesklassieker altijd meer deelnemers dan stoeltjes hebt, zijn er in dit geval meer renners dan plekjes op de voorposten. Drangen, drummen, duwen. Maar dan…
Iemand gaat uit het zadel. Zijn wiel schiet een fractie naar achteren – jij valt. Over jou heen valt nog iemand, over hém heen nog iemand, over… De stoelendans is een potje levend domino geworden. Flink wat strekkende meters vel blijven achter op het wegdek, er zijn kneuzingen, botbreuken. En jij? Jij breekt je sleutelbeen, borstbeen en maar liefst zeven ribben. Weg voorjaar.
Deze scène gaat, uiteraard, over Wout van Aert in Dwars door Vlaanderen, vier dagen voor de Ronde van Vlaanderen, wat zijn Hoogmis had moeten worden. Hij raakte net als Jasper Stuyven en een zwik anderen serieus gewond in deze World Tour-koers. Natuurlijk, dat is een heel ander level dan waarop wij ‘gewone stervelingen’ onze rondjes rijden. Toch illustreert deze val één ding dat voor iedere sportieve fietser opgaat – van het allerhoogste tot het allerlaagste niveau: een ongeval zit in een klein hoekje. Iemand voor je die éven uit het zadel gaat, een ongelukkig geplaatst paaltje, een handje grind in een snelle bocht, een boomwortel die je niet zag. Maar de gevolgen kunnen groot zijn.
Pijnlijke cijfers
Bij het kenniscentrum VeiligheidNL doen ze onder meer onderzoek naar sportblessures. Volgens hun meest recente cijfers belandden in 2022 in totaal 104.000 sporters op de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis. Dit zijn natuurlijk niet alleen fietsers. Gelukkig heeft VeiligheidNL de cijfers ook uitgesplitst naar een aantal belangrijke sporten, waaronder wielrennen en mountainbiken (gravelen vormt geen aparte categorie in de statistieken). Veldvoetbal blijkt de grootste boosdoener: dat zorgde voor 31.400 SEH-bezoekjes, 30 procent van het totaal. Dan deden ‘wij’ het in 2022 een stuk beter, denk je bijna: wielrennen zorgde voor 4.600 SEH-bezoeken, mountainbiken voor 4.400.
Maar voor we onszelf schouderklopjes geven: deze feitelijke aantallen geven een vertekend beeld. Er zijn domweg veel meer voetballers dan fietsende sporters. Dus keken de cijferaars ook naar het aantal kwetsuren per 1.000 sporturen. En dan vergaat je het lachen. “Wielrennen en mountainbiken kennen in het algemeen relatief weinig blessures”, beaamt onderzoeker Huib Valkenberg van VeiligheidNL. “Het gaat dus niet vaak mis, vergeleken met andere sporten. Maar áls het misgaat, is het letsel relatief ernstig.” Wielrenners zijn goed voor 0,103 SEH-bezoeken per 1.000 sporturen, mountainbikers voor 0,22 bezoeken. Daarmee is dat zelfs de gevaarlijkste sport van allemaal, dus ook gevaarlijker dan voetbal. Au.
Botbreuken zijn de belangrijkste reden voor een ziekenhuisbezoek, ruim de helft van alle wielrenners en mountainbikers op de SEH heeft een fractuur. In de ‘botbreuk-hitlijst’ staat het gebroken sleutelbeen – uiteraard – op plek één. In 2022 hadden 900 wielrenners en 1.100 MTB’ers een gebroken sleutelbeen of schouder (in de statistieken worden die twee niet uitgesplitst). Op enige afstand volgen hersenschuddingen, kneuzingen en uit de kom geschoten gewrichten, met elk honderden gevallen.
Dodelijke ongevallen
Er gaan zelfs, elk jaar weer, wielrenners en mountainbikers dood. Hoeveel precies, valt moeilijk te zeggen. In de officiële doodsoorzaakcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek worden alle fietsers bij elkaar geveegd, onder de noemer ‘wielrijders’. Daaronder vallen dus ook omaatjes op hun boodschappenfiets. Jaarlijks komen zo’n 300 wielrijders om het leven.
Wij willen natuurlijk weten: hoeveel van die 300 zaten op een racefiets, gravelbike of MTB? VeiligheidNL ploos stapels nieuwsberichten uit 2022 uit, en vond daarin artikelen over zeven omgekomen wielrenners en drie gestorven mountainbikers. Maar: niet alle ongevallen halen de krantenkolommen. Bovendien is niet altijd duidelijk of een slachtoffer uit een nieuwsbericht een huis-tuin-en-keukenfietser is of een sportieveling. Het valt kortom onmogelijk te zeggen hoeveel levens de fietssport eist. Maar het zijn er sowieso meer dan bij, pak ’m beet, biljarten. “Het relatief grote aantal dodelijke ongevallen lijkt vooral te komen doordat wielrennen op de openbare weg plaatsvindt”, verklaart Valkenberg. “Veel van deze ongevallen zijn aanrijdingen met gemotoriseerd verkeer.” Voor mountainbiken gaat deze vlieger, vanzelfsprekend, niet op.
Toename blessures MTB’ers
Botsingen met auto’s zorgen behalve voor dodelijke ongelukken natuurlijk ook voor blessures. Maar ze vormen niet de enige oorzaak van al die ziekenhuisbezoeken. Keiharde uitspraken over het waarom durft Valkenberg niet te doen. “We beschikken over de cijfers van de SEH-afdelingen. Maar we hebben nog weinig onderzoek kunnen doen naar de precíeze oorzaken van de ongevallen in de fietssport.” Toch valt er wel het een en ander over te zeggen. Een proefschrift uit 2017 (Montes de Jesus), waarvoor fietsers op de SEH van het UMC Groningen werden ondervraagd, vat het goed samen. Wegwielrenners bereiken hoge snelheden, ‘met minimale beschermende kleding. Dit, in combinatie met uiteenlopende weers- en wegomstandigheden, maakt racefietsers vatbaar voor lichamelijk trauma.’
En over mountainbiken: ‘Het terrein is meestal onregelmatig, onverhard en met hoogteverschillen. Afhankelijk van het terrein kunnen er verborgen stenen, boomtakken en andere gevaren zijn die het risico en de ernst van verwondingen vergroten.’ Maar er is meer. Gentse onderzoekers (Decock, 2015) namen eerder al tuimelpertes in Vlaamse wegkoersen onder de loep, op verschillende amateurniveaus. Hoe lager dat niveau was, hoe groter de kans op valpartijen en blessures. Betere renners trappen immers niet alleen harder, ze sturen ook beter. Valkenberg ziet wat dat betreft een parallel met het toegenomen aantal SEH bezoeken door wielrenners en mountainbikers in de afgelopen jaren. Zeker onder die laatste groep groeide het aantal ongevallen sterk. En niet alleen de absolute aantallen. “Ook gecorrigeerd was er een toename.”
Met andere woorden: ook per gereden kilometer werden er meer brokken gemaakt. Valkenberg en zijn collega’s denken dat de vele beginnende mountainbikers die in de coronajaren de bossen indoken, een rol speelden. “Beginnende sporters hebben in het algemeen een grotere kans op blessures. Dat is voor mountainbikers niet anders, doordat ze vaak over een mindere techniek en minder ervaring beschikken.” Een – klein – lichtpuntje is er ook: in de coronajaren nam het aantal ongevallen bij wegrenners weliswaar ook toe, maar slechts licht. Mogelijk doordat zij destijds minder vaak in grote groepen reden.
Mannen zijn risicofactor
Een andere factor die fietsers kwetsbaar maakt, is leeftijd. De gemiddelde wielersporter in Nederland is 45 jaar, relatief oud vergeleken met andere sporters. En dat zie je terug in de cijfers. Van de gewonde wielrenners is meer dan 40 procent 55-plusser (mountainbikers zijn gemiddeld iets jonger). En, stipt Valkenberg aan: “Hoe ouder iemand is, des te sneller diegene ernstig letsel heeft.”
Nog zo’n risicofactor: het geslacht. Zeven op de tien wielrenners in Nederland is man. En mannen nemen meer risico’s dan vrouwen – daar zijn al hele boekenkasten over vol geschreven. Op de fiets lijkt dat ook het geval te zijn. Nog snel even inhalen, vlak voor die onoverzichtelijke bocht. Per se dat bordsprintje willen winnen, terwijl er ook ‘gewoon’ verkeer op de weg is. Mannen zijn er vermoedelijk vatbaarder voor dan vrouwen. En zo belanden er, per 1.000 gesporte uren, bijna twee keer zoveel mannelijke als vrouwelijke wielrenners op de SEH. Hoe luidde dat cliché ook alweer? Man achter het kromme stuur, bloed aan de muur?
Lange adem
Vooruit, het ligt niet allemaal aan onszelf. Er is er ook nog zoiets als infrastructuur. “Het helpt wel als het op de weg goed geregeld is”, beaamt Ellen Dobbelaar namens de Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU). Dat het wegdek goed is, er geen fietspaaltjes op onveilige plekken staan, et cetera. Daarom pleit de bond bij de overheid voor verbetering van de infrastructuur. Maar dat gaat niet van vandaag op morgen. Ter illustratie: op dit moment onderzoekt de NTFU, samen met onder meer de Fietsersbond, ANWB en VeiligheidNL, de situatie op de Nederlandse dijken. Hoe veilig vinden fietsers het daar? Wat kan er beter? De antwoorden uit de ingevulde vragenlijsten moeten, samen met kennis uit eerdere studies, leiden tot concrete aanbevelingen, legt Dobbelaar uit. Daarmee kan dan gelobbyd worden bij overheden.
Goed werk, maar je begrijpt: dit is een kwestie van de lange adem. Wie morgen de weg op gaat, of het bos in, is op zichzelf aangewezen. Dobbelaar: “Je zit zélf op de fiets. Natuurlijk, helemaal uitsluiten dat er onderweg iets gebeurt, kan niet. Maar het begint toch bij jezelf.”
Van Aert, Stuyven en consorten zaten ten minste nog in een World Tour-koers toen ze met 80 kilometer per uur streden om een ‘stoeltje’ op de voorste rij. Dat kan van ons, gewone stervelingen, niet gezegd worden. Dan maar iets rustiger aan, zou je denken. Thuisblijven? Dat is natuurlijk geen optie. De meeste ongelukken gebeuren nog altijd…