Bij het navigeren door de wereld van het wielrennen komt vaak de vraag naar boven welke vermogensmeter men het beste kan aanschaffen. Wat voor advies geeft Jim van den Berg van JOIN?
Tekst: Jim van den Berg
Alvast vooraf; ik ga hier geen koopadvies geven of een bepaald merk adviseren, maar ik kan wel aangeven met welke factoren je rekening dient te houden. Denk aan de compatibiliteit, betrouwbaarheid, herhaalbaarheid en natuurlijk enkele of dubbelzijdige metingen.
Eerst even kort hoe een vermogensmeter werkt. Eigenlijk werken ze allemaal hetzelfde, namelijk het meten van de vervorming van een rekstrookje wanneer er kracht op wordt uitgeoefend. Hierdoor wordt de torque gemeten en deze informatie in combinatie met de cranklengte en trapfrequentie levert vermogen. Deze rekstrookjes zijn te plaatsen op verschillende onderdelen van de fiets waar vervorming plaatsvindt, zoals de crankarm, de crankspider, in de pedalen of zelfs (beetje verouderd) het achterwiel.
In het kiezen van een vermogensmeter zijn de nauwkeurigheid en herhaalbaarheid de belangrijkste aspecten. De nauwkeurigheid zegt of hetgeen dat gemeten wordt ook daadwerkelijk klopt. Tegenwoordig zitten de meeste vermogensmeters op plus of min 1 procent. Dat wil zeggen dat als je 200 watt trapt volgens de vermogensmeter, het ook 202 of 198 kan zijn. Dit zijn afwijkingen die acceptabel zijn. Daarnaast gaat het er niet alleen om of de meter exact 200 watt meet wanneer je dat vermogen trapt, maar ook of de meter consistent is in zijn metingen onder verschillende omstandigheden.
Afwijkingen zijn minder van belang zolang deze consistent zijn, omdat het vooral gaat om de verbetering ten opzichte van je eigen prestaties. Maar als je verschillende vermogensmeters door elkaar gebruikt, dan is de nauwkeurigheid natuurlijk ook heel belangrijk. Een model dat al langer op de markt is heeft vaak de kinderziektes al overwonnen, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid en herhaalbaarheid van de metingen.
Keuze-advies
Tegenwoordig zijn alle systemen wat betreft de plek waar ze meten even betrouwbaar. Daarom raad ik je aan te kijken welk systeem vooral makkelijk op jouw fiets past. Kies je voor een pedaalsysteem waardoor je met andere schoenplaatjes moet gaan fietsen, dan is dat meer gedoe dan alleen de crankarm te vervangen door een crankarm van dezelfde groepset. Hierbij kan je ook nog overwegen of je vaak van fiets wisselt en daarbij gemakkelijk je vermogensmeter over wilt zetten.
Dit brengt ons bij het onderscheid tussen enkelzijdige en dubbelzijdige vermogensmeters. Enkelzijdige meters meten de kracht aan één kant en verdubbelen deze om een schatting te maken van het totale vermogen. Hoewel dit voor veel recreatieve fietsers voldoende nauwkeurig is, kan het misleidend zijn voor fietsers die een significant krachtsverschil hebben tussen hun linker en rechterbeen. Dubbelzijdige meters meten soms, zoals in de pedalen, echt onafhankelijk links en rechts of meten alleen het totale vermogen, zoals in de crankspider, en doen een schatting van wat links en rechts geproduceerd wordt. Dit is een wezenlijk verschil om links en rechtsverschillen goed te interpreteren.
Zelfs bij profs is een 4852 verhouding helemaal normaal. In algemene zin zou ik tot een 4555 verhouding willen zeggen dat je je nergens zorgen om hoeft te maken. Daarnaast moet je vooral kijken of bij grotere inspanningen het verschil kleiner wordt of zelfs 5050 wordt. In 95 procent van de gevallen is dat namelijk het geval en hoef je je geen zorgen te maken. Dat betekent dus ook dat je prima met een enkelzijdige meter uit de voeten kunt.
Als het verschil groter is dan 4555 en niet kleiner wordt bij intensieve inspanningen, dan heeft het zin om eens bij een fysio te kijken of er echt sprake is van een krachtsverschil en of hieraan gewerkt moet worden. Ook je fietspositie goed laten checken kan wonderen doen, maar bedenkt dat het helemaal geen doel op zich is om perfect symmetrisch te zijn.