In Koers. De beste wielerverhalen, zijn verhalen van Vlaams wielerjournalist en –columnist Hugo Camps gebundeld. Hij neemt ons mee naar de wielerwereld in de jaren 2000 tot 2013, vol charme en heldendom, maar ook hypocrisie en intriges. Het is jammer dat Camps verzuimd te vermelden om wat voor verhalen het hier gaat. Is het een verzameling columns, gaat het om mémoires of dagboekfragmenten?

Je leest dat Camps Vlaams is en dat alleen al is reden genoeg om het boek te kopen. Dat taaltje hoort bij de koers. Het mag dan ook geen verrassing zijn dat zijn hart sneller gaat kloppen als de (Belgische) voorjaarskoersen in zicht komen. Camps schrijft met een ontwapenende liefde over de koers. Dat uit zich in zinnen die bijna dichtwerk zijn, zo mooi.

In het boek spelen twee grote thema’s: doping en de onsterfelijkheid van de wielersport. Het is opvallend hoe openlijk Camps over dopinggebruik schrijft. Volgens hem was die wijdverbreid. Is dat erg, is de vraag die Camps zich stelt, met als antwoord: “Wat mij betreft liters! Voor beestenwerk hoort beestenspul.” (212) Camps heeft een eindeloze kennis van de koers. De consequentie is wel dat je goed in de materie moet zitten om alle etappes, overwinning en renners te kennen die hij noemt. En dat kan best een tijd terug gaan: Eddy Merkx, Jan Raas en Joop Zoetemelk komen regelmatig voorbij. Het past bij zijn visie op het wielrennen: “In het cyclisme zijn renners en generaties perfect inwisselbaar. […] Ze delen dezelfde eeuwigheid, dezelfde zit, dezelfde gloed.” (36)

Soms is hij een oude zeur, maar vaak deelt Camps rake klappen uit. De wielersport moet voor renners zijn, is zijn mening. Naar de UCI, dopingjagers en sponsors haalt hij stevig uit. Het is goed dat hij op die manier ook de andere kant van het dopingverhaal laat zien: “De UCI is grootste institutionele hold-up op vrijheid en fantasie die er in het naoorlogse Europa is geweest. Totale verknechting, zowaar tot in bloed en urine.” (114)

Het is vooral een boek voor op het nachtkastje. Eén verhaaltje voor het slapen gaan. Dat is fijn, maar wel genoeg. (Marjolein Sax)