AMSTERDAM – Matthé Pronk (38) stopte in 2010 na twaalf jaar als beroepswielrenner. Onder meer omdat hij het beu was om als dopinggebruiker behandeld te worden. Hij staat in het milieu bekend als ‘last man standing’.

Door Nando Boers

Pronk reed in de ‘Armstrong-jaren’. Hij zegt: “Luister niet te veel naar de valsspelers, want die zijn niet eerlijk. Die willen zichzelf nog even goed praten. Iemand als David Millar? Kom op zeg.”

“Als ik had gewild had ik gebruik kunnen maken van middelen en diensten die mogelijk ongeoorloofd waren,” stelt Pronk in een interview met NUsport.nl.

“Gewoon door mijn vinger op te steken. Dat geldt voor álle ploegen waarvoor ik heb gereden.”

Aan de telefoon had Pronk meteen al verteld dat hij wist dat medicijnen die nog in de testfase zitten, terug te vinden zijn in de toilettassen van de renners.

“Zo gek zijn ze dus”, zei hij over zijn (oud)collega’s. Na een pauze: “Ik zit mijn hele leven in wielrennerij en zo gauw er geld gaat meespelen dan wordt het gevaarlijk.”

Een bevriende onderzoeker van Pronk die hij leerde kennen tijdens de ziekte van zijn vader had eens de namen onderzocht van de medicamenten die de Italiaanse politie had aangetroffen bij huiszoekingen.

Pronk: “Er kwamen producten boven water die nog niet eens geregistreerde medicijnen waren, die nog in de experimentele fase zaten. ‘Zijn ze nou helemaal gek geworden’, riep de onderzoeker. Ja, zo gek zijn ze dus. Ze waren verbijsterd.”

”Ik heb gesproken met mensen – ook buiten de wielerwereld – en ik ben inmiddels tot de indruk gekomen: als het er is, wordt het gebruikt. Niet van: dat zullen ze wel niet doen, dat is gevaarlijk. Nou, nee. Dat doen ze dus wel, daar hoef je niet aan te twijfelen. Maar dan ben je toch knettergek? Je hebt maar één lichaam…”

Hoe gek is het in Nederland?
“Waarom zouden Nederlanders minder gek zijn dan Italianen?”

*

Pronk is geen renner met een uitpuilend palmares. Hij won Olympia’s Tour (1998), een paar wedstrijden in België, zoals Nokere Koerse. Op de baan viste hij een paar rood-wit-blauwe kampioenstruien op, zette het werelduurrecord achter derny’s en reed ook drie WK’s op de weg (2000-2001-2003).

In de voorjaarsklassiekers Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix en Gent-Wevelgem was hij een gewaardeerde pion voor zijn ploegen. Pronk reed in zijn carrière ook één keer de Ronde van Italië (2000 – 110e in het eindklassement) en twee keer de Ronde van Spanje (2001: 56e en 2009; 124e).

Over de Tour de France zegt hij: “Ik heb zelfs het idee dat ik de Ronde van Frankrijk nooit heb gereden omdat ze dachten: die Pronk laat zich niet verzorgen, dat gaat hij niet trekken.”

Pronk gebruikte geen doping, stelt hij en hij is dus naar eigen zeggen ook niet chantabel. Hij heeft niets te verbergen en hij zegt dat er geen verborgen dopingverleden is waarmee hij te chanteren is. Pronk is na zijn wielerloopbaan gaan werken bij de Nucleair Research Group in Petten en zonder probleem door de minutieuze screening gekomen.

Volgens Pronk zijn chantabele mensen het grootste probleem in het wielrennen. Dat zijn mensen die volgens hem ‘op eieren lopen’.

Hij zegt: “In het wielrennen lappen ze je erbij als je niet rechtop in je schoenen kunt staan. Dat is het probleem met de meeste mensen in de wielerwereld. Oud-renners worden ploegleider of manager en die moeten zeggen tegen renners nu dat ze iets wel of niet mogen doen? Terwijl ze het zelf wel deden. Die renners gaan dat zeggen en tja…”

“Kijk, ik heb misschien successen gemist, maar nu, met deze affaires van de laatste tijd, maak ik me nergens druk om. Nu zeggen ze misschien ook: ‘Wat een klootzak die Pronk, laat hem zijn bek houden.’ Nou dat is misschien maar zo. De mensen die dat zeggen zijn niet de mensen die ik te vriend wil houden.”

Hij vertelt van een bijeenkomst van de internationale vakbeweging voor renners. Rond 2008 waren ze ook een keer bijeen, Pronk was ook aanwezig. In Luik. Ook daar ging het over doping. “Daar zakte mijn broek van af,” zegt Pronk. “Ze vertelden daar ook wat ze nu konden vinden – welke doping – en hoe het werd opgespoord.”

*

In Parijs-Roubaix heb je de beste resultaten behaald; je bent twee keer 28ste geworden… Wat dacht je in die jaren als je na ruim 250 kilometer stof en kasseien de wielerbaan opdraaide en de winnaar zag staan zwaaien naar het publiek op dat ereschavot?
“Ik wist voor de start dat er anderen waren die doping gebruikten en daar had ik vrede mee, want ik ben niet jaloers op die mannen die miljoenen hebben verdiend en nu met de billen samengeknepen zitten. Ik ben gelukkig zoals het gelopen is. Maar ik heb ook renners verslagen die op dopinggebied zo slecht als wat waren. Ik zou ze graag op hun bek zien gaan. Als ik in die dagen hoorde dat er eentje gepakt was, gaf dat toch wel min of meer voldoening. Mijn prestaties werden weer ietsje meer waard.”

Jouw prestaties zijn gelijkmatig?
“Ja, en dat zegt wel wat, want ze begonnen in 1999 te roepen: het wordt beter en schoner in het wielrennen, maar ik ging niet beter presteren of die anderen minder presteren. Ik had er een hard hoofd in dat het beter zou worden, want ze bleven net zo hard rijden. Ook toen ze zeiden dat ze epo konden opsporen.”

”Dus ja… Ik had oogkleppen op in die dagen, natuurlijk. Dat was voor mij de enige manier. Als ik een klein prijsje reed kon ik verder. Ik haalde daar mijn voldoening wel uit. Ik hoefde ook niet op mijn knieën voor een contract, want ik reed goed genoeg voor een plekje in het peloton.”

”En altijd was er ergens nog wel die ene kans dat ik wel vooruit bleef. Daar deed ik het voor, voor die ene kans. Dat was mijn drijfveer. Ik moest natuurlijk ook wel eens op kop rijden voor iemand van wie ik dacht: niet helemaal zuiver. Maar ja, het was mijn werk. Als je principieel bent zeg je: ‘Doe ik niet.’ Maar dan wist ik dat ik het jaar erop ander werk zou kunnen gaan zoeken.”

Heb je je wel eens alleen gevoeld in het peloton?
“Er waren medestanders. Net zoals er jongens in het profpeloton kwamen die dachten, toen ze de dopingpraktijken doorkregen: wegwezen hier. Ze zijn niet allemaal zo achterlijk. Ik denk dat 95 procent in eerste instantie niet denkt aan doping als ze prof worden, maar er zijn er een heleboel die schoorvoetend de andere kant op gaan, richting de doping, omdat ze op geen enkele moment de deksel op de neus krijgen.”

”Let wel: ik steek voor niemand mijn handen in het vuur. Mijn laatste opmerking zou altijd zijn: luister niet te veel naar de valsspelers, want die zijn niet eerlijk. Die willen zichzelf nog even goed praten. Iemand als David Millar? Kom op zeg, die is gewoon slimmer geworden, die laat zich nu niet meer pakken.”

Even later: “De laatste jaren van mijn carrière werd ik aangekeken als dopinggebruiker en ik was het niet. Frustrerend! Als wielrenner was ik al als de dood een keer een keelpastille te nemen. Ik keek wel uit, ik ging naar de huisarts. Je vrouw zou net een paar pastilles hebben gekocht waar iets in zit wat niet mag. Nou, ze hangen je op aan de hoogste boom en je staat in het rijtje met die andere klojo’s. En dat wilde ik niet want ik deed zo mijn best om daar niet bij te horen.”

“Te worden beschouwd als een dopinggebruiker was een van de reden om te stoppen. Ik deed mijn best, deed het naar eer en geweten en vervolgens werd ik door Jan en alleman als dopinggebruiker aangemerkt. Ook door dopingautoriteiten. Ze hadden de hoop opgegeven dat er een eerlijke renner tussen zat.”

”Op papier was het: een renner is een drugsgebruiker. Ik moest via dat whereaboutsysteem per dag aangeven waar ik was – als ik brood ging halen, moest ik achter de computer en als de computer het niet deed had de renner pech. Telefoonbatterij leeg? Dan was je al bijna positief. Belachelijk! Je kon niet meer gewoon slapen omdat je bang was dat je de deurbel niet meer hoorde.”

”Ik dacht: ik stop met koersen, word er helemaal niet goed van. Ik werd aangekeken op iets wat ik niet deed en het leverde financieel toch geen reet op. Ik kwam tegen het einde van mijn carrière niet boven de belastingvrije voet van 8000 euro uit… Waar was ik dan mee bezig?”

”En tegelijkertijd stonden ze aan m’n stoelpoten te zagen omdat ik zogenaamd doping gebruikte en dan zei het management van: ‘Waarom presteer je niet meer? Zou je niet eens gaan trainen?’ Ja, leuk en aardig allemaal, maar ik was 36 en ik probeerde wat van mijn toekomst te maken en over het zwarte gat heen te springen – tegen een minimum netto maandsalaris van 1500 euro waarvan de kosten die ik maakte nog vanaf moesten. Ik dacht: er blijft wel heel weinig over.”

In wat voor een wereld kwam jij 1999 terecht toen je bij Rabobank een profcontract tekende?
“Prof zijn was niet het ultieme voor mij. Ik had mijn twijfels, wist dat ik in principe geen eerlijke kans zou krijgen. Aan de andere kant kreeg ik een kans om te kijken hoe ver ik kon komen. Die kans kwam één keer. Daarna niet meer. Ik wist dus dat het niet een heel eerlijke kans was, maar ik dacht: ik ga het toch proberen. Op mijn manier; eerlijk, zoals het hoort.”

”In mijn eerste gesprek met de medische staf van Rabobank zeiden ze me: ‘Je hebt geluk. Je bent in de goede tijd beroepsrenner geworden, de hematocrietcontroles zijn ingevoerd.’ Het was het jaar na de Festina-affaire in de Tour Dopage van 1998. Dat gaf me hoop. Maar ja, later kwam ik er achter dat het niet waar was, want die renners bedachten wel weer wat anders.”

”Ik ben wel door het dopegebruik van anderen benadeeld. Het is gelul als ze zeggen: ‘Iedereen deed het, ik moest ook wel.’ Maar er is bij mij niet eens lichte druk uitgeoefend. Toen ik fietste is er niemand geweest die tegen mij heeft gezegd: ‘Nou moet je er aan geloven.’ Ik geloof degenen niet die dat beweren. Ik weet wel dat ik – en anderen dus ook – met niet al te veel moeite gebruik had kunnen maken van middelen en diensten die al dan niet ongeoorloofd waren.”

Hoe doe je dat dan?
“Gewoon je vinger opsteken.”

Geldt dat voor alle ploegen waarin je zat?
“Zover is het bij mij niet gekomen, maar ik twijfel daar niet aan. Geen enkele uitzondering . De meeste ploegen deden aan pappen en nathouden. Ze controleerden of begeleidden de renners – zij noemden het controleren en ik zeg: begeleiden in medicijngebruik. Een medicijn is niet altijd doping, maar in mijn ogen wel. Als je gezond bent, gebruik je geen medicijnen en als je dat wel doet is het in mijn ogen doping. Diverse ploegen hadden dezelfde meetapparatuur als de controleorganen, dus bloedcentrifuges werden van koers naar koers meegesleept om bloedanalyses te kunnen doen. Met zulke middelen tot je beschikking kun je wel de grens opzoeken… Er ging een heel lab mee onderweg. Ter grote van een koelkast, in de bus.”

In hoeverre was het georganiseerd vanuit de ploeg?
“De ploegen hielden de vinger aan de pols. Ik heb het in de wielerwereld niet meegemaakt dat de ploeg de vraag stelde. Het initiatief lag bij de renners. De ploegen kwamen volgens mij tot de conclusie: ‘We kunnen ons hoofd wegdraaien, maar het gebeurt toch. De risico’s op positieve testen waren te groot dus de redenering was naar mijn mening als volgt: we willen de sponsor behouden en we willen eigenlijk ook graag dat de renner hard rijdt. Als wij de doping niet geven of de renner niet begeleiden, dan zoeken de renners het elders en dan weten we helemaal niet wat er loos is.”

”Er werd de renner heel duidelijk gemaakt: jongen, als je positief bent dan lig je eruit. Maar gelijktijdig lieten ze weten: we hebben een medische staf, we houden je in de gaten. Terloops kwam ter sprake: doe niets zonder medeweten van de arts, we maken je niet af als je met rare vragen komt. En vervolgens moest de renner het zelf maar invullen.”

”De ploegen controleerden en begeleidden uit eigen belang. Niet omdat ze bang waren dat er renners dood zouden neervallen. De ploegen waren er echt niet voor de renners, hoor. Het management had niets op met de renners, want voor jou tien anderen. Hard fietsen moest je en niet tegen de lamp lopen, maar voor de rest… Het was pappen en nathouden. Gedogen was het neveneffect van het beleid, al zullen ploegen nooit toegeven dat ze het dopinggebruik van renners gedoogden. Maar als je voor dat beleid koos, zat er niets anders op.”

Hoe kijk je tegen teamartsen aan? Zijn ze medeplichtig of waren ze juist verstandig?
“Ze hebben kennis en met die kennis kunnen ze mensen helpen om harder te fietsen. Zij kunnen het risico veel beter inschatten dan de renners. Ze behoeden de renners voor echte stommiteiten. Op zich is dat absurd, maar dat is wel de spagaat waarin de ploegen zitten. Je kunt het ze haast niet kwalijk nemen. Het zijn de renners die de keuzes maken. Als ze meer willen dan een ploegarts levert, dan gaan ze als die hard-gebruikers de spullen ergens anders halen.”

Heb jij daar iets van gemerkt?
“Als het spul er is, wordt het gebruikt en als het kan, gebeurt het. En als de renners ermee wegkomen, dan helemaal. En op het moment kunnen renners bijna overal mee wegkomen. Ik denk dat de pakkans niet eens een procent is. Het is allemaal een wassen neus. Het heeft geen effect, die whereabouts. Ze komen bijna altijd met dopinggebruik weg.”

Ook met epo?

“Ik denk het wel.”

Groeihormonen?
“Dat is vrij normaal. Wat ik zeg: zolang de pakkans minimaal is, waarom zou je het niet doen? Voor je gezondheid? Dat is een goede reden.”

Wat is de fout?
“De 99 procent die er doorheen glipt. Die 99 procent moet 1 procent worden. Die her-testen, dat is al een aardige stok achter de deur. Je kunt zeggen tegen de renners: ‘We kunnen het nu misschien niet vinden, maar misschien volgend jaar wel. Of over vijf jaar.’ En de sancties mogen voor mij omhoog… Zwaarder straffen en plúkken: net als criminelen. Die Audi A8 onder hun kont vandaan en laat ze maar op de fiets naar het werk gaan. Ze fietsen toch zo graag?”

”En die dopinglijst moet simpeler volgens mij. Daar moet eigenlijk niets op staan. Als je ziek bent, dan krijg je medische begeleiding, maar als je het gaat gebruiken om harder te fietsen, dan is het doping. Hoeven al die dokters ook niet bij de ploegen. Gewoon een paar ronde-artsen aanstellen bij de organisatie die alle renners die ziek zijn of gewond helpen.”

Tot slot zegt hij, staand aan het aanrecht: “We hebben het goed, mijn vrouw, de kinderen en ik. We hebben een knappe baan, een leuk huisje, leuke kinderen en we kunnen studeren. Ik maak me nergens druk om. Ik ben niet jaloers op die gasten die vijf miljoen op de bank hebben en nu niet weten wat ze moeten doen. Je moet de rest van je leven met die keuze leven en met de wetenschap dat je misschien een tikkende tijdbom bent.”

Matthé Pronk (1 juli 1974) reed in zijn profloopbaan achtereenvolgens voor: Rabobank (1999-2002), Bankgiroloterij (2003-2004), Mr. Bookmaker (2005), Unibet (2006-2007), Cycle Collstrop (2008) en Vacansoleil (2009-2010).

© NUsport/Nando Boers