Van remmen word je sneller in de cyclocross. Hoe? Twee profs laten je zien hoe zij hun bochtentechniek gebruiken om de concurrentie op afstand te zetten en zochten uit of er verschillen zijn.
Als fanatieke crosser ben ik in deze tijd van het jaar altijd in m’n nopjes. Letterlijk. Kom maar op met die Rhino- en Grifobanden, het kan me niet blubberig genoeg zijn. Toch moet ook ik ieder jaar weer even omschakelen, want zo’n prehistorische, masochistisch harde veldritmachine is wel even wat anders dan een hedendaagse hightech mountainbike. Veel belangrijker is dat de rijtechniek écht anders is. Vering ontbreekt, bandjes zijn smaller en de zithouding is anders.
Waar mountainbikes de laatste jaren flink zijn veranderd, daar is de rijtechniek en zithouding van een crosser al decennialang onveranderd. En waar de rijstijl van een topmountainbiker flink afwijkt van die van een breedtesporter, daar zit het verschil bij het veldrijden veel meer in nuances. Kleinigheden die vaak moeilijk uit te leggen of inzichtelijk te maken zijn. Maar dat is precies wat we hier voor je gaan doen. Samen met profcrossers Aniek van Alphen en Mees Hendrikx duiken we het veld in om te laten zien waar een topper het verschil maakt. Wie weet kun jij die kennis gebruiken om beter te worden.
Remmen als een prof
We verzamelen in het Noord-Brabantse Alphen, waar al jaren wekelijks veldrittrainingen plaatsvinden. Beide rijders kennen iedere graspol en zandkorrel op de hier uitgezette rondjes te vinden. Het eerste parcours zit vol met typische cyclocrossbochten: 180 graden om, snelle slalom, een terugdraaier… Bochten zoals je er in een seizoen duizend-en-één krijgt voorgeschoteld. De andere ronde is er eentje uit de categorie Koksijde: zand, zand en nog eens zand.
Op de fietsen van Aniek en Mees hebben we een computer gemonteerd met de nodige kabels en sensoren, die precies meet hoe, waar en hoe hard beide in de remmen knijpen. Zo kunnen we bekijken waar het verschil zit in hun rijtechniek. En of en waar er nog verbeteringen mogelijk zijn. Door minder te remmen bijvoorbeeld.
Ten tijde van de test staan beide renners 21e op de UCI-ranglijst. Ze zijn dus verhoudingsgewijs van zeer gelijk niveau. En als we na afloop hun files analyseren, zijn zelfs hun grafieken vrijwel identiek. We kunnen nauwelijks waarnemen wie er welk tekeningetje heeft gegenereerd. Dus mochten mensen zich afvragen waarom mannen snellere rondjes rijden dan vrouwen, aan de rijtechniek ligt het niet.
Vertragen of doseren?
Als eerste kijken we naar de standaard bochtentechniek van de profs – die ook op de mountainbike geldt. Normaliter probeer je te remmen vóór de bocht. Ga je al remmend de bocht in, dan kom je er te traag uit en heb je veel kracht nodig om weer op snelheid te komen. Door op tijd te doseren en af te remmen, hoef je in de bocht niet meer aan je hendels te zitten. Dit doen zowel Mees als Aniek precies volgens het boekje. Komen er meerdere bochten achter elkaar, dan passen ze één keer hun snelheid aan bij aanvang van de sectie. Hierdoor hoeven ze de gehele sectie niet meer te remmen en behouden ze hun flow.
Als we kijken naar de verdeling tussen voor- en achterrem, zien we een duidelijk verschil in het type bocht. Ligt de snelheid hoog en komt er een technische bochtensectie aan, dan worden beide remmen steevast dichtgeknepen. Als ze in zo’n bochtensectie hun snelheid wat moeten doseren, dan ligt de nadruk op de achterrem. Anders gezegd: ligt de snelheid zo hoog dat ze tijdens het afremmen hun benen stilhouden, dan gebruiken ze beide remmen. Blijven ze doortrappen en remmen ze hooguit wat bij, dan gebruiken ze voornamelijk de achterrem.
Dat laatste is een typisch crossding. Door het gewicht naar achter op het zadel te verplaatsen, houd je voldoende druk op de dunne achterband. Hoe meer druk, des te harder je door de bocht kunt. Door te blijven trappen houd je de ketting strak, wat eveneens voor druk zorgt. Deze twee factoren controleer je met de achterrem. Als je dan je voorrem gebruikt, ligt een slippertje op de loer omdat er te weinig druk op het voorwiel is.
Remmen zonder te remmen
Wat opvalt is dat zowel Aniek als Mees fietst als een computer. Ieder rondje is vrijwel exact hetzelfde. Gelijk remmoment, nagenoeg dezelfde remkracht. Het is een ingeprogrammeerd stukje techniek waar we naar zitten te kijken. Remmen ze veel? Volgens de grafieken niet, maar dit beeld is wel een beetje vertekenend. Bij de crossfiets betekent remmen namelijk lang niet altijd het aanhalen van de remhevels.
Bekijken we zo’n snelle slalom, dan zien we dat beiden er welgeteld nul keer de remmen aanraken. Toch komen ze er trager uit dan dat ze erin gingen. Dit komt omdat je als crosser ook kunt remmen door je gewicht te verplaatsen en de tubes de grond in te duwen. Dat ‘wringen’ levert niet alleen bakken grip op, maar ook weerstand. Hiermee kun je perfect de snelheid controleren zonder daadwerkelijk te remmen.
Het wringen kun je ook zien: net als een skiër of motorracer leunt een crosser vlak voor het ingaan van de bocht even naar links en rechts. Hij schuift echt van kant naar kant en hangt dan met heel z’n gewicht zoveel mogelijk naar de binnenzijde van de bocht. Aniek vliegt een bochtensectie aan zoals Valentino Rossi een chicane neemt (zie foto onder).
Op het randje van vallen
Misschien wel het mooiste onderdeel van een cyclocross is de zandbak. Zeker als het parcours niet zomaar rechtdoor loopt. De techniek in zand komt sterk overeen met die van een dikke modderstrook, en die zijn crossers wel gewoon. Bekijken we de grafiekjes van ons zandrondje, dan zien we een totaal ander remgedrag dan bij het ‘grasparcours’. Bij zandbochten op hoge snelheid remmen ze zo min mogelijk, en altijd alleen met de achterrem. Je voorrem gebruiken in het zand is alleen grappig voor toeschouwers, niet voor de crossers zelf.
Op onze tekening van de korte zandbochtjes zien we veel korte remmomenten, wederom alleen achter. Zowel Mees als Aniek probeert te hangen in de bocht en zo veel mogelijk door te trappen. Door met hun gewicht net iets boven het zadel te zweven en de fiets het werk te laten doen. schieten ze als het ware door het spoor. Om de snelheid te controleren, gebruiken ze continu heel kort de achterrem. Zo voorkomen ze valpartijen en houden ze voldoende snelheid om door de bochten te geraken. Zie het als koorddansen op de fiets: ware kunst die er o zo makkelijk uitziet als je het perfect uitvoert.
Conclusie
In de basis kunnen we concluderen dat crossprofs maar heel weinig remmen. En als je dat dan ook nog eens op het juist moment (niet) doet, dan ga je hard. Klinkt simpel, maar dat is het totaal niet. Onze twee testprofs hebben ons laten zien dat je dat door training en ongelooflijk veel herhaling nauwgezet kunt leren welke rem- en bochtentechniek je bij verschillende passages moeten toepassen. Vrijwel iedere ronde kregen we steevast dezelfde grafieken en ook onderling was er amper verschil in rijtechniek zichtbaar tussen Aniek van Alphen en Mees Hendrikx.
De remtechniek is overigens flink veranderd door de komst van schijfremmen. Waar crossers voorheen bovenaan een bult wat vaart minderden, de billen dichtknepen en zich al biddend naar beneden stortten, daar kunnen ze nu vaak eerst even kort en krachtig remmen. Nee, de techniek is zo gek nog niet!