We keren terug naar Amsterdam aan het begin van vorige eeuw. In 1924 vestigde de firma M.A. De Jonge & Co zich aan de Marnixstraat, nummer 372. A is Anton de Jonge. Geboren in 1901, eerst coureur en uitgegroeid tot fabrikant van rijwielen met de illustere naam Joco.

Anton de Jonge was een echte Amsterdammer, lid van ASC Olympia en in zijn jonge jaren een redelijk succesvolle coureur. Hij reed onder andere de Ronde van Nederland in 1927 en deed mee aan de selectie voor de Olympische Spelen van Parijs in 1924. Veel guldens werden daar niet mee verdiend en de jaren tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog waren niet die van overvloed. Dus De Jonge begon met het maken van fietsen – net als merken als RIH, Zieleman en Presato.

Hij creëerde zijn eigen merk: Joco. Als ex-wielrenner maakte hij natuurlijk racefietsen, met klinkende namen als Super Course, Ronde van Nederland en Ronde van Europa. Frames werden eerst geproduceerd in Amsterdam; kortstondig in een aantal panden aan de Looierstraat in de Jordaan, maar de brandweer keurde dit niet goed. De productie verhuisde naar Hilversum, naar het Achterom 150.

Ondertussen was Anton (roepnaam: Toon) getrouwd. Zijn vrouw Antonia vergezelde hem, samen met een groep vrienden, naar de koers. In die tijd was het gebruikelijk dat bij een overwinning ongeveer iedereen met de winnaar en de bloementuil op de foto ging. “Mijn moeder stond er altijd op”, zegt dochter Thea. Zij is geboren in het laatste jaar van de oorlog; voor de oorlog werd haar zus geboren, na haar kwam nog haar broer Mathé. Daarover later meer. We spreken Thea bij haar familie in Ouderkerk. Haar herinneringen zijn vooral uit de periode na de oorlog. “Mijn vader werkte hard, de broers van mijn moeder werkten allemaal mee in het bedrijf. De een in de productie, de ander in de verkoop. Toen de fabriek in Hilversum goed liep kregen we het druk thuis.”

Joco werd een tijdlang volop in Nederland verkocht. “We hadden vertegenwoordigers in dienst en een paar vrachtwagens. Met natuurlijk groot ‘Joco’ op de zijkant. En mijn vader sponsorde volop.” Een Joco Ronde van Nederland-sportfiets met drie versnellingen en kabelremmen kostte in 1960 235 gulden. Voor 7,50 extra kreeg je een derailleur met vier versnellingen en een extra smalle ketting. “Mijn vader liet veel modellen in opvallende kleuren lakken. Niet zwart of grijs zoals toen gebruikelijk was, maar rood en blauw. Dat viel op.”

De racefietsen werden gebouwd van Reynolds 531-framebuizen, met Franse Nervex lugs. Het verchromen van de lugs en vorkeinden gebeurde aanvankelijk bij buurman Eureka in de Oude Looiersstraat; later bij Brandsma Chroom, die ook naar Hilversum was uitgeweken. Het spuiten en biezen van de frames gebeurde bij Centrix in de Bellamystraat, die ook voor andere Amsterdamse framebouwers werkte.

Joco-Mercier

Thea herinnert zich dat ze met het hele gezin op zondag gingen toeren. “Mijn vader had een grote Amerikaan en daar reden we dan vanuit Hilversum mee naar plaatsen in het land. Kwamen we ergens waar geen Joco werd verkocht, dan stopte vader en belde aan bij de winkel. Hij kon als Amsterdammer goed praten dus dan hadden we er weer een handelaar bij.”

Anton had ook een groothandel in fietsspullen. In die tijd kwamen veel onderdelen uit Frankrijk. “Hij sprak geen Frans, maar wist wel hoe de handel werkte.” Zo werd hij in de jaren zestig importeur van Mercier racefietsen. Dat betekende evenwel dat er steeds minder Joco-racefietsen werden geproduceerd en verkocht.

Mercier had een goede uitstraling en met renners als Joop Zoetemelk, Gerard Vianen en Raymond Poulidor zorgde dit voor een grote vraag bij de liefhebbers. En met een reeks aan onderdelen als Cinelli-zadels, Mafac-remmen en Detto Pietro-wielerschoenen leverde Joco-Mercier veel aan de specialisten. “Eerst was het echt alleen Campagnolo, maar op een beurs in Amsterdam kwamen er ineens Japanse vertegenwoordigers van Shimano langs. Nou, dat was echt wel wennen voor mijn vader, maar hij nam het uiteindelijk toch op voorraad.”

In de jaren zeventig gingen de zaken langzamerhand steeds verder achteruit. “Mijn vader heeft tot zijn 75ste doorgewerkt. Het idee was dat mijn broer het bedrijf zou overnemen, maar hij was niet capabel genoeg volgens mijn vader. En ook vanuit de schoonfamilie was er niemand genegen de zaak voort te zetten.” Medio jaren tachtig verkocht Anton de inboedel en werden de panden aan het Achterom afgestoten. Deze zijn daarna gerenoveerd en in gebruik genomen als kantoorruimte, wat tot op de dag van vandaag het geval is.

Gentleman

Inmiddels was Anton weer begonnen met wielrennen. Thea: “Toen hij 65 werd meette hij zich een racefiets aan. Eerst een Mercier, maar al snel had hij een Alan. In die tijd was zo’n aluminium Alan het summum. Wielrennen was zijn lust en zijn leven. Hij was ook wel een ijdele man en verzorgde zich goed.” Legendarisch binnen de familie is dat Anton een groot voorstander was van ochtendgymnastiek. “Gewoon in de woonkamer. En dan niet zomaar een paar oefeningen, maar een volledig programma.” Hij bezocht de sportschool, had een kast vol vitamines, zweerde bij honing en at eigenlijk alleen biefstuk.

Zijn vrouw overleed in 1981. Anton koerste als veteraan in Nederland, Oostenrijk en vooral in Frankrijk. “Door zijn contacten met Edmond Mercier. Die had een huis in de buurt van Cannes. Vader verbleef daar vaak en trainde daar. Hij reed ook veel gentleman-koersen.” In een gentleman-koers werd je als gewone wielrenner gekoppeld aan een prof of ex-prof.

Zo reed hij met Gerard Vianen en wonnen ze samen enkele wedstrijden. “Daar leefde hij echt voor. In De Telegraaf van 25 februari 1989 stond een artikel met de kop ‘Hoogbejaarde Toon (86) fietst als een jonge god’. Dat vond hij prachtig.” Een jaar later ging het mis. In een gentleman-koers in Tiel brak de ophanging van zijn voorrem. Die kwam in zijn voorwiel terecht en hij sloeg over de kop. In de avond van 14 oktober 1990 overleed Anton de Jonge.