Dayenne leeft met een half hart en fietst zo vaak ze kan. Voor Pedala magazine zet ze tweewekelijks haar verhaal op papier. Over het overwinnen van angsten, doorzettingsvermogen, vertrouwen en fietsen

Juli 2014
Fluitend zit ik op de stoel aan de keukentafel in mijn ouderlijk huis. Ik lunch stevig met een banaan/honing pannenkoek. Er staat wel wat meer wind dan ik liefheb, maar het zonnetje straalt. Ik kijk uit naar mijn derde keer op de racefiets. De blauwe plekken op mijn bovenbeen zijn helaas nog wel zichtbaar, maar de angst om te vallen is compleet weg.

Een uur later zoeven mijn fietsmaatje en ik weg. Op rechte stukken trek ik geregeld korte sprintjes. De fietscomputer tikt snelheden aan van over de 30 kilometer. Co probeert mijn temperament wat te temmen en roept “Dayen, doe es ff normaal joh! We zijn net over de helft van de rit. Straks krijgen we nog een stuk tegenwind, dus trap jezelf nou niet leeg.”

Trillende benen
De wind lijkt toe te nemen, dus houden we regelmatig korte rust en drinkpauzes. “Kunnen we weer?”, vraag ik en fiets zonder op zijn antwoord te wachten van hem weg. Co zegt dat mijn roze lippen in blauw zijn veranderd en ook mijn wangen een grauwe kleur hebben. In de hoop de kou eruit te trappen, merk ik dat mijn benen verzuurd zijn, maar stoppen of teruggaan is geen optie.

Ik zet mijn hoofd uit en geniet al ploeterend voort. Met een kleine grimas op mijn gezicht bereiken we verkleumd het huis van Co. Ik loop naar de kraan waar ik een slok water uitslurp. Met mijn hand veeg ik een druppel van mijn kin, en kijk op de klok. “Poeh, uiteindelijk hebben we nog ruim een uur over die laatste kilometers gedaan”, roep ik trots. Even later start ik de auto met trillende benen, maar voel me on top of the world.

Waarom ik mezelf nou altijd voor 90 % moet geven weet ik niet/ Ik praat mezelf goed dat het wel de wil om te overleven zal zijn

75% is genoeg
Thuis plof ik meteen op de bank en bedenk me dat het best wel weer erg dom van mij was om die sprintjes te trekken op de fiets. Tijdens de revalidatiesessies is mij geleerd om mij op fysiek vlak voor 75% te geven. Zo houd ik nog 25 % over voor eventuele verassingen. Waarom ik mezelf nou altijd voor 90 % moet geven weet ik niet, en praat mezelf goed dat het wel de wil om te overleven zal zijn.

Na een paar minuten trek ik mezelf omhoog en loop naar de koelkast. Ik voel me zo slap als een vaatdoek. Het kost me moeite om de vooraf gemaakte pastasalade naar binnen te werken. Vurig bonst het in mijn borstkas. Snelle en trage hartslagen wisselen het tempo af, waardoor het ritme totaal onregelmatig aanvoelt. Soms lijkt het hart zelfs moeite te hebben om überhaupt samen te knijpen. Ik voel me draaierig worden. Ik adem in vier seconden in en in acht seconden zucht ik het uit. Ik stink naar zweet en verlang naar een douche, maar ben te benauwd om dit te ondernemen. Ik strompel de trap op en duik oververmoeid mijn bed in.

Inschattingsfout
Ruim een uur later voel ik me nog steeds verre van fit. Eigen schuld, dikke bult galmt er door mijn hoofd, en voel me stom dat ik nog steeds zoekende ben naar wat mijn lichaam aankan en wat niet. Weer een half uur later vind ik dat ik dat ik mezelf genoeg gestraft heb. Ik moet mijn leven nu zien als een ontdekkingstocht naar waar mijn (fysieke) grenzen liggen. Daarbij hoort vallen en opstaan, en het maken van inschattingsfouten.

Huilend zit ik op de onderste trede van de trap als mijn zus de deur opent. Geluid van sirenes dendert met haar mee naar binnen.

Ik zal mezelf nooit verbeteren als ik ook niet weet hoe (snel) ik zal herstellen. Dat het echter nog steeds lijkt alsof er een bulldozer over mij heen is gereden maakt mij nu niet minder onzeker over de situatie en bel 112.

Niet onsterfelijk
Huilend zit ik op de onderste trede van de trap als mijn zus de deur opent. Geluid van sirenes dendert met haar mee naar binnen. Ze geeft mij een kus op de wang en ontvangt de door mij uitgenodigde gasten. Alsof ik een wedstrijd moet winnen, leg ik het hele verhaal achter de operatie uit. Ook het fietstochtje van vandaag vertel ik met enige trots. Ik word op de brandcard getild. Even schaam ik mij weer diep. Rationeel gezien weet ik dat ik niet onsterfelijk ben. Het fietsen tegen de wind in, de korte sprintjes, het had wel mijn dood kunnen zijn. De dame en heer in neonkleur sussen mijn woorden van spijt weg en binden de gordels strak om mijn lijf. Even voel ik mij minder verdrietig, maar blijf spijt hebben van wat ik mijn lichaam heb aangedaan vandaag. Spijt tegenover Co, die mij tegen deze situatie in bescherming wilde nemen en ik hem straks mag melden dat ik per ambulance naar het ziekenhuis gereden ben.

Dayenne in het ziekenhuis, waar het gelukkig goed gaat

Na een goede nacht in het ziekenhuis te hebben doorgebracht, plak ik thuis de binnenkant van mijn slaapkamerdeur vol met geeltjes. Op ieder memobriefje schrijf ik boodschappen aan mezelf. Ze zijn van waarschuwende aard, maar ook om mijn zelfliefde te verhogen. Nu ik weet dat er gister niets ernstigs met mij aan de hand was, lijkt het mij een goed uitgangspunt iets voorzichtiger met mijn motto eerst doen, dan weten, om te gaan. Met behulp van die geeltjes hoop ik mezelf met de harde realiteit van het leven met een half hart te confronteren. Iedere dag weer opnieuw. Niet leuk, maar ik ben het mezelf verplicht er hoe dan ook wel een modus in te gaan vinden hoe ik er (ook op de fiets) goed mee om kan gaan.

In Whatsapp tik ik aan Co volgend bericht: Hey, sorry dat ik je zo heb laten schrikken. Inmiddels gaat het weer goed met me en vroeg me af: wanneer gaan we weer?

één van de slogans op de memo briefjes