I’ve got the power! Ken je die Snap-song nog? Uit de jaren negentig van de vorige eeuw? In die tijd deed ook de powermeter zijn intrede. Die was er toen nog alleen voor de profs, inmiddels zijn ze er in alle mogelijke prijscategorieën. Wat voor systemen zijn er? En wat doet zo’n ding precies?

Wie introduceerde de vermogensmeter?

Greg LeMond was niet alleen de eerste profwielrenner die zijn tijdritten met een triatlonstuurtje ging rijden, hij trapte ook als een van de eersten met een SRM-powermeter. Het vermogen werd in je crank gemeten door de vervorming van een ‘rekstrookje’, een principe dat nog steeds bestaat. Maar als de batterij op was, moest de hele handel terug naar Duitsland. Geen probleem voor een prof, maar gebruikersvriendelijk voor ‘gewone consumenten’? Nee.

Rond de eeuwwisseling kwam Powertap op de markt. Dat was een goedkopere vermogensmeter die verwerkt zat in de naaf van het achterwiel. Mooi, maar heel waterdicht was-ie niet: de bijnaam ‘De Watermeter’ zegt genoeg. En wilde je van wiel wisselen… precies, dat kon niet. Polar kwam eind jaren nul met de CS 600, dat de kettingvibratie gebruikt om het vermogen te bepalen. Het gewicht en de lengte van de ketting, de ondergrond, slijtage en andere variabelen bepaalden de waarden van de vermogensinput.

Dat was betrouwbaar noch gebruikersvriendelijk. Het merk Quarq stond in diezelfde tijd op, met als doel powermeters maken die zowel betrouwbaar als betaalbaar zijn. Het merk werd al snel door SRAM overgenomen: zo was de RED-groep in 2012 de eerste groep met een volledig geïntegreerde powermeter.

De innovaties volgden elkaar razendsnel op. Stages kwam met een meter onder de 700 euro: een systeem dat het vermogen op de linkercrank meet en dat verdubbelt. Daarna betrad Garmin de powermarkt met een tweezijdig pedalensysteem de Vector. Fast forward naar 2023. Fietsen kosten inmiddels een klein vermogen, fietscomputers ook. Maar powermeters? Die kun je op het web al vinden voor nog geen 200 euro. Betrouwbaarder en gebruiksvriendelijker dan de veel duurdere modellen van pakweg tien jaar geleden. Ze worden bij veel fietsen inmiddels standaard meegeleverd: vooral fietsen met SRAM-groepen hebben vaak zo’n Quarq-meter aan boord.

Wat doet een powermeter?

Een powermeter meet de kracht die je op de pedalen zet (in torque of koppel) en vermenigvuldigt die met hoe snel je die pedalen ronddraait (de cadans). De output druk je uit in watts. Vermogen wordt gemeten door de deflectie, de verbuiging, van materiaal te bepalen. Daarom is het ook zo belangrijk dat je je meter voor elke rit gekalibreerd is (zero offset).

Vergelijk het maar met een keukenweegschaal, die zet je voor gebruik ook altijd even op nul (zero). Zo weet de meter precies wat de ‘nuldeflectie’ is en welke kracht er dus ingebracht wordt om die nulwaarde te vergroten. Sommige powermeters kalibreren zichzelf, andere moet je voor elke rit handmatig kalibreren.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Wat voor soorten systemen zijn er?

De eerste powermeter van SRM begon dus met meten vanuit de crankas. En dat gebeurt nog steeds, onder meer door SRAM en Shimano. Maar ook de pedalen zijn een goede plek. Garmin introduceerde in 2013 de Vector, Favero heeft haar Assioma­set, Wahoo doet het met haar Speedplay-pedalen. Dat heeft enige nadelen, want pedalen zijn meer aan slijtage onderhevig dan een crankas of crankarm. Lagers en de pedaalbody zul je dus af en toe moeten vervangen – gelukkig kan dit zonder de meter gelijk te hoeven weggooien.

Het voordeel van pedaalsystemen is dat je ze eenvoudig kunt wisselen tussen verschillende fietsen. Hoewel ook dit zijn beperkingen heeft, want op je gravelbike met wegpedalen rijden, met die kwetsbare plaatjes onder je schoenen, dat is niet aan te raden. Er zijn ook systemen die de deflectie in de crankarm bepalen. Bekende voorbeelden zijn Stages en 4iiii. Die crankarmen zijn er voor allerhande groepen, in zowel aluminium als carbon.

Maakt het voor de nauwkeurigheid uit waar je vermogen meet?

Je wilt zo dicht mogelijk bij de bron meten. Zo bekeken zouden powermeters in de pedalen de meest logische plek zijn. Maar ook een crankarm en ­as zitten dicht bij de bron en die onderdelen gaan langer mee dan een set pedalen. Kijk je puur naar de opgegeven nauwkeurigheden, dan maakt het weinig verschil.

Powermeters kunnen enkelzijdig meten en dat maal twee doen, of links en rechts apart meten en optellen. Die laatste variant geeft jouw werkelijke waarde aan, wat vooral bij lage vermogenszones kan optellen. In die lage vermogenszones wil de links­rechtsbalans namelijk nog wel eens relatief naar één kant doorslaan – zeker tijdens herstelinspanningen. In de intensieve zones blijkt bij de meeste fietsers de verdeling vrij goed, of zelfs geheel in balans.

Bij een enkelzijdige meter kun je niet zien of je vermogen ‘in balans’ is of niet. Trap je dan tijdens een inspanning links toch 4 procent minder dan rechts, dan scheelt dat bij 200 watt 8 watt op je weergegeven vermogen. Bij 300 watt loopt dat al op naar 12 watt. Tel daar de afwijking van de meter bij op, en het kan zomaar een zone schelen. Aan de andere kant: als je steeds je eigen waarden als ‘waarheid’ aanhoudt, maakt het voor je training niet zoveel uit. Het verschil wordt pas een dingetje als je je eigen waarden gaat vergelijken met anderen. Het kan ook zijn dat je zelf het gevoel hebt dat je niet in balans bent.

Lichamelijke asymmetrie kan een oorzaak zijn, spiergroepen die niet goed samenwerken, spieronbalans, blessures en/of een onjuiste fietsafstelling kunnen daar allemaal de oorzaak van zijn. Soms is het dan net alsof één been niet meedoet. Maar dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Ik heb dat zelf ook veelvuldig ondervonden: dan zei mijn gevoel dat ik ‘met één been trapte’, terwijl mijn powermeter me liet zien dat mijn vermogenslevering gewoon in balans was. Een tweezijdige meter kan je op die manier belangrijk inzicht bieden. Meten is zeker weten!

Kun je powermeters en hun output onderling vergelijken?

Doe maar niet. De nauwkeurigheid van vermogensmeters wijkt gemiddeld tussen 1 en 3 procent af van de zogenaamde baseline, zeg maar de nulmeting. Er zijn meters die 0 procent afwijken, maar ook die meer dan drie procent verschil tonen. De nauwkeurigheid kan zowel boven als onder de baseline afwijkingen vertonen.

Dus stel, je rijdt 300 watt en jouw meter blijkt 1,5 procent boven de baseline te zitten. Alleen weet jij dat niet. Jouw maatje weet niet dat zijn meter een nauwkeurigheid heeft van 3 procent onder de baseline. Het verschil tussen jullie gemeten waarden is dan 13 watt. Vergelijk je 3 procent boven de baseline met 3 procent eronder, dan is het verschil 18 watt. Dat is fors. Ik heb wel eens bij een inspanningstest een set Garmin Vector-pedalen meegenomen. De testfiets was net gekalibreerd. De afwijking met mijn powermeter bleek na de inspanningstest rond de 30 watt! De meegegeven powerzones kon ik zo weggooien.

Zo’n test kun je dus maar het beste op je eigen fiets doen. Kan dat niet bij jouw inspanningscoach, zoek dan verder of neem je powerpedalen mee, als je die hebt. Alleen zo krijg je waardes waarmee je op je eigen fiets zorgvuldig kunt trainen.

Wat zegt het weergegeven wattage over je kracht?

Zeker niet alles. Ook je gewicht, fysieke omvang, aerodynamsche houding, positie in de groep en anderen variabelen spelen een rol. Als je jezelf per se met je fietsmaatje wilt vergelijken, doe dat dan op een heel steile klim, die je nog net fatsoenlijk kunt fietsen, naast elkaar, beiden met een goed gekalibreerde meter. Als je dan kijkt naar jullie vermogen per kilogram, kun je zien of er een verklaarbaar verschil zit in de meter, jullie ‘input’ of een mix.

Wat kun je met de data?

Je kunt wattage-data en powerzones niet alleen gebruiken tijdens het trainen, maar ook in bijvoorbeeld een cyclo. Als je weet wat je lange tijd aan kunt, kun je die klim op dat ene constante vermogen oprijden, in plaats van telkens mee te springen met de anderen. Let maar op, na een tijdje raap je ze mooi op. Je kunt voor zo’n dag zelfs een vermogensplan laten maken op basis van jouw waarden. De mogelijkheden zijn eindeloos. Ook voor mountainbikers is vermogensmeting van waarde. Niet zozeer tijdens het rijden, dan heb je vaak andere dingen waar je op moet letten. Het is wel nuttig om achteraf je waardes te zien, die weer worden meegenomen in het totaalbeeld van jouw inspanningen. De mix van hardware en slimme software maakt de mogelijkheden steeds uitgebreider.

Wie is nu de grote winnaar?

Dat ben jij. Powermeters kosten geen vermogen meer, ze zijn degelijk en gemakkelijk in gebruik. En het kan het fietsen ook een stuk interessanter maken. Hoe ver je daarin wil gaan, dat ligt aan jou en jouw doelstellingen.